In de Bataafs-Franse tijd, van 1795 tot 1813, staat Nederland onder sterke Franse invloed. Een van de gevolgen van deze invloed is dat het Nederlandse bestuur gecentraliseerd en gestandaardiseerd wordt. Zo wordt er een nieuw belastingstelsel ingevoerd door het hele land. Een onderdeel hiervan is de Ordonnantie Patentrecht. Hierin wordt bepaald dat een persoon een beroep of handel alleen mag uitoefenen als hij of zij daar een vergunning, genaamd een Akte van Patent, voor heeft.
Met de Akte van Patent koopt iemand het recht om het genoemde beroep voor één jaar uit te oefenen. De Akte wordt voorzien van een officiële zegel, voor een bedrag dat afhangt van het beroep van de ontvanger. De ontvanger moet de Akte kunnen laten zien bij controles. Zowel mannen als vrouwen zijn verplicht om een Akte van Patent te verkrijgen als zij een beroep willen uitoefenen. Hoewel de meeste Akten van Patent aan mannen worden verstrekt, krijgen ook veel vrouwen zo’n vergunning. Bij deze Aktes van Patent uit Driebergen betreft het vooral vergunningen verleend aan vrouwen die werken als schoonmaakster, kleermaakster of naaister.
Sommige vrouwen krijgen jaar na jaar weer een Akte van Patent voor hun werk. Een vrouw genaamd Johanna Bernhert ontvangt in 1806, 1807 en 1808 bijvoorbeeld een vergunning voor de voortzetting van haar werk als naaister.