Als bedelaar Willem Donk in 1829 in de bedelaarskolonie Ommerschans terecht komt, krijgen de gemeentes Rhenen en Arnhem ruzie. Wie moet er voor zijn verblijf in de kolonie betalen?
“Jullie in Rhenen,” vindt de burgemeester van Arnhem, “want Willem Donk zelf zegt dat hij meer dan acht jaar in Rhenen heeft gewoond. En volgens de wet moet de gemeente betalen, waarin iemand voor het laatst meer dan vier jaar achter elkaar heeft gewoond.”
“Nee, Arnhem moet betalen!” vindt de burgemeester van Rhenen. “Daar is Willem Donk geboren en heeft hij zijn hele jeugd gewoond. Hij heeft helemaal niet vier jaar achter elkaar in Rhenen gewoond. We hebben het nagevraagd aan de wagenmaker bij wie hij gewoond en gewerkt heeft, en die zegt dat Willem iedere zomer een tijdje vertrok om ergens anders werk te zoeken. Hij is zelfs teruggegaan naar Arnhem. Jullie zijn dus verantwoordelijk voor zijn kosten.”
De gouverneurs van de provincie Utrecht en Gelderland, die verantwoordelijk zijn dat het geld bij Ommerschans terecht komt, proberen de boel te sussen, maar worden al snel meegetrokken in het gekibbel. Drie verschillende onderzoeken en verhoren verder, zijn ze er nog steeds niet uit. Op aandringen van de burgemeester van Arnhem, besluit de gouverneur van Gelderland dat het genoeg geweest is: “We schrijven een brief aan de koning,” stelt hij voor, “dan kan die een onpartijdig onderzoek doen en de beslissing nemen.”
Maar de secretaris van Arnhem is het niet met zijn burgemeester en het provinciebestuur eens. “Onzin,” vindt hij. “Daar hoeven we de koning toch niet mee lastig te vallen? Die heeft het al druk genoeg. Jullie van de provincies hoeven alleen maar te zeggen of Rhenen degene is die moet betalen, ja of nee. En volgens al ons bewijs is het antwoord ‘ja’, natuurlijk, kijk maar.” Maar voordat zijn protest aankomt, is de brief naar de koning al verstuurd.
Het antwoord van de koning laat een jaar op zich wachten. In de tussentijd is Willem Donk zelf overleden, maar de gemaakte kosten moeten nog steeds betaald worden, en dus moet er eindelijk een beslissing genomen worden wie dat moet doen. Met deze brief laat Koning Willem I zijn beslissing aan de betrokken partijen weten. Het is een kopie, daarom staan er geen handtekeningen op, alleen “get[ekend]/ Willem”.
Het antwoord van de koning is overduidelijk: als er twijfel bestaat over de uitvoering van een wet, grijp je terug op het eerste artikel daarvan, want daarin staat het belangrijkste onderdeel. In dit geval betekent dat dat iemands geboorteplaats verantwoordelijk is voor de kosten. Kijk maar onderaan de tweede pagina van deze brief. Daar zegt Willem I:
“Hebben goedgevonden en verstaan te verklaren, dat de stad Arnhem, als geboorteplaats van W. Donk, tijdens zijn overlijden dezelfs onderstandsdomicilie was, en mitsdien verpligt is hetgene te voldoen ter zake van zijn verblijf in de koloniale bedelaarswerkhuizen, verschuldigd is.”
In andere woorden: “Gebaseerd op de dingen die ik eerder in deze brief zeg, verklaar ik dat Arnhem als geboorteplaats van Willem Donk verantwoordelijk is voor de kosten en dus verplicht is de schuld aan de bedelaarskolonie te betalen.”
Na drie jaar steeds bozere brieven sturen, krijgt de burgemeester van Rhenen dus gelijk van de koning! Ze hoeven niets te betalen: dat mag de verliezer, de gemeente Arnhem doen. Daar zal de burgemeester van Arnhem wel van gebaald hebben: misschien was het toch niet zo’n goed idee van hem om de koning om hulp te vragen…